Op initiatief van de VEO zijn praktijktesten uitgevoerd naar de effectiviteit van beschermende materialen en constructies die worden gebruikt bij het opsporen van CE. Hieronder een samenvatting van de aanleiding, doelstelling en uitkomsten van dit onderzoek.
In het opsporingsproces volgens het WSCS-OCE wordt beveiligd materiaal ingezet, zoals graafmachines en zeefinstallaties. Ook worden beschermende materialen en constructies gebruikt ter bescherming van de omgeving bij het opsporen van CE.
In bijlage 4 van het WSCS-OCE zijn eisen opgenomen over de beveiliging van (civieltechnisch) materieel. In 2015 is door de VEO de wens geuit om meer inzicht te krijgen in de mate waarin deze beschermende materialen in staat zijn om de uitwerkingseffecten van CE te weerstaan.
VEO heeft daarom het initiatief genomen om hiernaar een praktijktest te doen. De Explosieven Opruimingsdienst (EOD) van het Ministerie van Defensie heeft hieraan meegewerkt in de vorm van het beschikbaar stellen van CE, de beschikbaarheid van de beproevingslocatie van Defensie en betrokkenheid bij de voorbereiding en uitvoering van de testen.
De praktijktesten waren niet bedoeld als wetenschappelijk onderzoek, maar zijn er op gericht om door middel van praktijkproeven meer inzicht te krijgen in de effecten van een CE op de diverse beschermende materialen. De resultaten van deze praktijktesten geven een indicatie van de werking van de beschermende materialen en zijn daarom van belang voor de bewustwording van de risico’s (effecten en uitwerking) van CE. Verder dienen de resultaten als basis voor het verder ontwikkelen van beschermende maatregelen en beschermingsconstructies en de optimalisatie van de risicobeheersing van het opsporingsproces.
De uitkomsten van de praktijktesten kunnen ook worden gebruikt om te kijken naar technische innovaties, bijvoorbeeld alternatieve beschermende maatregelen en / of technische maatregelen om de afstand tussen personen en de CE verder te vergroten.
De praktijktesten zijn in november 2015 uitgevoerd. Voorbereiding, uitvoering en rapportage heeft plaatsgevonden onder begeleiding van de Commissie Technische eisen van de VEO. De resultaten van de praktijktesten zijn gepresenteerd en besproken binnen de VEO.
De praktijktesten zijn uitgevoerd op de beschermende materialen zoals benoemd in het WSCS-OCE en enkele mogelijke alternatieven. Het betrof de volgende beschermende materialen: multiplex, staalpaat, Hardox, Polycarbonaat en geperst vlas. Er zijn typen en kalibers van CE gebruikt waarvan aannemelijk is dat de uitwerkingseffecten daarvan kunnen worden beheerst door de gebruikte beschermende materialen. Daarbij is mede gekeken naar de Netto Explosieven Massa (NEM) van de CE. Op basis van dit uitgangspunt zijn de volgende CE gebruikt:
Voor de praktijktesten zijn rekken / steunen geconstrueerd waarin de te beproeven testmaterialen stabiel kunnen worden geplaatst met daarachter getuigenplaten. Door de getuigenplaat, die aan de achterzijde van het testmateriaal op een afstand van 20 cm is geplaatst, is zichtbaar wanneer een fragment (scherf) zich door het testmateriaal heeft geboord. Bij de afstand van de testmaterialen ten opzichte van het CE, is uitgegaan van een afstand die overeenkomt met de afstand van de cabine tot de graafbak tijdens het benaderen (1,5 en 3,5 meter). In de praktijktest is alleen gekeken naar de effecten van de scherfwerking van de CE en niet naar de optredende schokgolf en gasdruk.
De resultaten kunnen als volgt worden samengevat:
Gebleken is dat de beschermende materialen zoals genoemd in bijlage 4 van het WSCS-OCE in meer of mindere mate bestand zijn tegen de uitwerking van CE tot een beperkte hoeveelheid NEM. Naarmate de NEM van CE toeneemt wordt de ‘effect beperkende’ werking echter onzekerder. Dat geldt zeker voor de ‘ruitzijde’ van materieel, waarvoor conform het WSCS-OCE polycarbonaat (transparant) als beschermend materiaal wordt toegepast. Verder blijkt de afstand van het CE tot de beschermende maatregelen fors van invloed.
Het is van belang dat betrokkenen bij het opsporingsproces een reëel beeld hebben van de effectiviteit van beschermende maatregelen. Onverminderd geldt dat bij de opsporing van CE (en ook bij de voorbereiding daarvan) alle inzet er op gericht moet zijn om het ongewenst tot werking komen van CE te voorkomen. De beschermende maatregelen zijn vervolgens bedoeld om de uitwerkingseffecten van CE bij het ongewenst tot werking komen van CE te beperken. De uitwerkingseffecten kunnen (zeker bij grotere NEM) niet volledig worden beheerst.
Bij het maken van keuzes over de uitvoering van het opsporingsproces is vereist dat in het vooronderzoek goed is onderzocht welke typen van CE kunnen worden aangetroffen. Indien voldoende vaststaat dat het gebied alleen verdacht is op CE met een geringe hoeveelheid NEM, kan meer betekenis worden toegekend aan de beschermende maatregelen en is bijvoorbeeld het toepassen van zeeftechnieken (als alternatief op in-situ benaderen) eerder verdedigbaar.
Belangrijk is om (bij de voorbereiding van het) opsporingsproces de risicomomenten waarop het CE ongewenst tot werking kan komen te identificeren en daarop gericht de maatregelen te bepalen. Primair dienen deze gericht te zijn op het voorkomen van het ongewenst tot werking komen van CE en daarna op het zoveel mogelijk en voor zover mogelijk beheersen van de uitwerkingseffecten.